De bobbel op zijn arm is nu groter en roder en doet meer pijn dan daarnet. Onderhuids prikken naalden in zijn huid, van binnen naar buiten. De bobbel gloeit ook. Hij kan niet anders dan eraan krabben. Hij zet de afwas op het pad en krabt. Het liefst scheurt hij het ding helemaal open, maar dat lukt niet met zijn afgekloven nagels.
Niet krabben!
Hij schrikt. Hij heeft niet gemerkt dat zij naast hem is komen staan. Zo vlak naast hem. Echt heel dicht bij hem. Er zit hooguit een meter tussen hen in.
Niet krabben, dan ontsteekt het. Het gif moet eruit.
Ja dat kan, antwoordt hij, maar hoe haal je gif uit zo’n wonde?
Zij buigt zich naar zijn arm toe, plaatst haar lippen over de wonde en zuigt. Hard. Dan spuwt ze een paar keer op de grond.
Dit voelt wel heel erg ongemakkelijk. Zij dringt zomaar zijn intieme cirkel binnen. Zijn maag trekt samen. En hij voelt tegelijkertijd de drang om ook aan haar arm te zuigen. Zij heeft geen insectensteek, dat houdt dus geen steek. Verwarrend. Hij staat te trillen op zijn benen. Het spuwen vindt hij dierlijk, walgelijk, maar het wakkert diep vanbinnen een oergevoel aan.
Zo, zegt zij.
Ja, antwoordt hij, dank je.
Wat nog meer?, denkt hij. Wat kan er nog meer zijn dan dit? Hij staart naar het zand en de steentjes op de wegel. Naar de natte plek. Daar heeft zij gespuugd. Dichterbij ziet hij haar voeten. De tenen zijn perfect, vormen een mooie schuine lijn, netjes naast elkaar, niet krom, niet te dik, niet te dun. Mooie teennagels, niet gelakt. Een opluchting. Hij vindt gelakte teennagels opdringerig en raar. Geen grote voeten, goed, een kleine vrouw met kleine voeten. Vooraan een vrij breed voetbed, maar opvallend smalle hielen. Heel schattig.
Hebben jullie een goede plek?, vraagt zij.
Staart hij nu werkelijk naar haar voeten? En heeft hij zin om die te strelen of te kussen? Hij gelooft zijn eigen gedachten niet. Voelt hij begeerte? Hij? Dat is quasi onmogelijk.
Plek?, hoort hij zichzelf vragen. Voor Muriëlle heeft hij liefde gevoeld en dat was genoeg. Lust of begeerte kwamen er niet bij kijken. Liefde voor elkaar en hun kinderen, dat klopte, biologisch, bijna wiskundig.
Ja, kampeerplaats.
Daar. Hij wijst in de richting van een zonovergoten weide waar hun tent staat, maar hij kijkt nog steeds naar haar voeten. Die teentjes, zo lief, zo koddig.
In de Potager, zegt hij terwijl hij de aandrang voelt om haar enkels te liefkozen.
Oei, knal in de zon.
Ja, warm. Heet zelfs. Haar enkels, haar voeten! Haar kuiten strelen en wie weet wat nog meer. Hij wil hier zo snel mogelijk weg, bij haar vandaan.
Niet te doen toch met die warmte. Vroegen jullie geen plaats in de schaduw?
Toch wel, maar er was een misverstand.
Jan kijkt op van de grond en van haar voeten en merkt dat zij hem aankijkt, dat zij hem recht aankijkt. Daar voelt hij zich heel erg ongemakkelijk bij, want er is iets met haar, aan haar. Een twinkeling in haar ogen die er de vorige keer niet was. Geeft het licht haar huid een gulden tint?
Heeft zij gemerkt dat hij naar haar voeten staarde? Denkt ze dat hij naar de grond kijkt omdat hij beschaamd is? Of neemt ze er aanstoot aan? Voeten zijn intiem en ze kan hem als opdringerig en onwelvoeglijk beschouwen.
Wanneer ze vraagt hij hij heet, stelt hij opgelucht vast dat ze geen acht sloeg op zijn staren. Hij vraagt hoe zij heet. Zij heet Lies. Eigenlijk Lisa-Marie, maar iedereen zegt Lies. Een heel gewone naam en hij klinkt Jan niet al muziek in de oren. Haar enkeltjes, haar puntige enkeltjes, extra geaccentueerd door de strak gespannen achillespees, die zijn muziek voor zijn ogen.
Dat is een flinke wespensteek, heb je er een zalf voor?
Dat zal ik eens aan mijn vrouw vragen.
Ach, je vrouw, hoe heet zij?
Hij vertelt dat Muriëlle Muriëlle heet en ook dat hij drie kinderen heeft. En zij vertelt dat ze twee kinderen heeft, Caz en Lou, acht en elf, net als zijn Max en Juliette.
Zij snuffelen verder verbaal aan elkaar, twee honden die elkaar ontmoeten, elkaars geur opsnuiven om hoogte te krijgen van elkaar. Voor Jan is dit vreemd, hij is hier geen held in. Ook al gaat zo’n gesprek zogezegd over niks, je weet nooit wat je wel en niet mag zeggen, het kan later altijd tegen je gebruikt worden.
Met Muriëlle praat hij nooit zomaar. Zij wisselen feiten en informatie uit. Enkel noodzakelijke informatie. Maar hier bij Lies komen de woorden vanzelf, door haar gepraat, spreekt hij ook. Zij vertelt over haar sporten, kajak, rotsklimmen en mountainbiken. Hij speelt schaak. Zij komt geregeld tot rust op yogaretraite, wordt één met zichzelf en het universum. Hij leest. Boeken en de krant.
Haar enthousiasme, haar leuke accent, hoe ze met veel zwier en schwung vertelt, het maakt iets los bij hem. Een energie, die gaat stromen, alsof hij zelf aan het sporten is.
Hij vertelt dat hij als kind ook eens in een kajak heeft gezeten. Hij vertelt er niet bij dat hij toen afdreef naar de andere kant van het meertje en in huilen uitbarstte en pas kalmeerde nadat iemand hem had teruggesleep naar de oever waar zijn mama op hem wachtte om hem te troosten. En zijn vriendjes om hem uit te lachen.
Zij heeft al veel sportieve avonturen meegemaakt. Jan maakt alleen avonturen mee in boeken. Jan leeft, maar beleeft niet. Daarvoor moet je je huis uit en dat doet Jan niet.
Ik ga douchen, zegt Lies. Ik neem elke dag een douche om half acht. Noem mij gerust neurotisch, lacht zij met een twinkeling in haar staalgrijze ogen, die prachtig gevormd zijn, met lichtjes hangende oogleden, iets wat je als storend of minder mooi kan beschouwen, maar Jan heel erg charmeert. Het maakt haar ogen pittig en schattig. Zo is zij ook in zijn ogen: pittig en schattig.
Neurotisch, lacht Jan, neenee, dat is niet neurotisch, ik douche ook elke dag om half acht en ik ben ook niet neurotisch.
Goed, ik zie je nog, zegt ze terwijl ze wegwandelt en ze voegt er quasi terloops aan toe: morgen is er een voetbalmatch en we zoeken nog wat papa’s om mee te sjotten. Doe je mee?
Ja, ja, natuurlijk, stamelt hij, voetbal, fantastisch!
Voetbal, denkt hij terwijl hij naar zijn tent stapt, voetbal … ik kan niet voetballen. Er komen beelden bij hem op van voetbalmatchen op school waar hij altijd als laatste werd gekozen bij de teamvorming en dan ergens achteraan mocht staan waar hij weinig schade kon berokkenen, waar hij zelfs doelpunten voorkwam, door over de bal of een andere speler te struikelen.
Op het onmogelijke kampeerfornuisje warmt Muriëlle ravioli uit blik op. Zij is in de weer als een echte kokkin, terwijl dit niks inhoudt, blik opendoen, inhoud opwarmen, klaar. Zij draagt een badpak en haar schriele lichaam valt hem weer op. Hij vindt dat zij zichzelf uitmergelt, geobsedeerd is door vermageren nadat zij hun drie kinderen op de wereld zette. Hij begrijpt het niet en vindt het niet mooi, maar laat haar in haar waardigheid en zegt er niks over.
Maar neem nu die Lies, zij heeft ook twee kinderen én een afgetraind, vol lichaam, gezond en gespierd. Heel wat anders dan Muriëlle die zich laat gaan.
Zeg, antwoord je nog?, vraagt Muriëlle iets luider dan nodig waarmee ze Jan uit zijn mijmering haalt.
Hij zegt: Voetbal, morgen is er voetbal en ik ga meedoen met de kids.
Muriëlle kijkt hem verbaasd aan. Voetbal? Jij haat voetbal.
Zo doen de kinderen iets actiefs hier op de camping. En ik ook, voegt hij er aan toe.
Ja, maar voetbal, Jan?, haar verbazing klinkt als een verwijt.
Denk je nu werkelijk dat ik niks kan?, snauwt hij. Ik wil actief zijn met de kinderen, blijf jij maar weer bij de tent.
Muriëlle roert verder in de ravioli. Even later zegt ze zakelijk: Het eten is klaar.
Wat je eten noemt, mompelt Jan binnensmonds.
De kinderen smullen, Jan eet en Muriëlle heeft al genoeg na een paar happen. Ze praten enkel met de kinderen, niet met elkaar. Ze eten de hele pan ravioli leeg.
Na het eten haalt Jan een handdoek en douchegel uit de tent.
Ik ga douchen, zegt hij.
© David Van Bambost