IMG_4630Ik durf wel eens met het hoofd in de nek naar het zwerk turen om te raden wat daar zoal rondfladdert. Veronderstel in mij geen volleerd ornitholoog, maar een eenvoudige mens met bewondering voor het vlieg- en stuntwerk van onze gevederde vrienden. De boerenzwaluw die als een vinnig jachtvliegtuigje achter insecten aanjaagt. Twee kauwen die elkaar hoog in de lucht de duvel aandoen om hun territoriumdrift te bevredigen en daarbij krijsend met de poten in elkaar haken. De simpele duif die van een flatgebouw naar een boom zweeft. De meeuwen die spelen met de thermiek langs de wolkenkrabbers aan de kust en met één vleugelslag tientallen meters ver zeilen. Ik zou er zowaar lyrisch van worden, mocht ik niet stevig met beide voeten op de grond staan.

Op een laatzomerse herfstavond zit ik naar een duif te staren die op het dak van ons huis is geland. Pseudofilosofisch merk ik tegen mijn dochter van tien op dat vogels toch eigenlijk wel machtiger wezens zijn dan mensen zoals zij zich zonder veel poeha en zonder kerosine van de grond verheffen om vervolgens op de nok van het dak te gaan zitten balanceren. Hun blik op het aards bestaan is er een van overzicht, terwijl wij met onze kop in de grond lopen. Zij hebben de vrijheid om te vliegen en te landen waar zij dat willen, ontheven van verbintenissen en verplichtingen. Hoe zouden wij zijn, mochten wij vliegen kunnen?
Mijn dochter van tien beaamt mijn bewondering en vraagt zich in één moeite af hoe die beesten dat toch doen zo zonder hersenen.

Zonder hersenen? vraag ik verwonderd.
Ha ja, vogels hebben toch geen hersens?

De volgende gezinsuitstap gaat dus richting Het Zwin. Het is de zoveelste laatste mooie dag van deze zomerherfst. In het natuurreservaat zijn er meer mensen dan vogels. We bevinden ons in het gezelschap van zondagse wandelaars, zo uit een Knokse boetiek weggelopen, recht de Zwinvlakte op. Dit volkje let goed op de dure designerlaarzen niet te bevuilen met het slijk van schorren en slikken. Noblesse oblige. Evengoed lopen er lieden rond in camouflagekleuren, zij gaan op in het decor. Speurend naar tureluur, grauwe gans en veldleeuwerik zijn zij te herkennen aan warrige baard en haartooi, blote voeten in sandalen en een kanon van een verrekijker op statief. Ik benijd hen wel een beetje, zij die een kleine mantelmeeuw, grote mantelmeeuw, drieteenmeeuw en zilvermeeuw, al dan niet juveniel, in winter- of zomerkleed van elkaar kunnen onderscheiden. Het is een hele kunst, maar ach, een mens kan niet alles weten en kunnen.

Waarom moeten we naar Het Zwin?, zeurt de zoon van twaalf, Ik wil naar zee.
Op die leeftijd weet je niet of het gezeur een échte verzuchting is of enkel een pose, een soort stoerdoenerij. Tegenspreken om tegen te spreken.
Het Zwin ís aan zee.
Pff, op tien kilometer afstand.
Dat is zeker geen tien kilometer. Kom we gaan eens in die kijkhut kijken.
Goh, die schiet ik zo kapot met de laserkanonnen van mijn AT-AT walker.
Zucht. Kijk een kluut, of is het een wulp?

Hangt ervan af hoe zijn bek krult, merkt de mama op. Zij heeft een punt, zoals steeds.

Daar, die betonnen kijkhut is ideaal voor street runners. Mag ik er op klimmen?
Nee, je mag er niet op klimmen. Daar, een witte reiger.

Mijn voeten doen pijn, zeurt dochter van tien. Zij weet ondertussen dat vogels wél hersenen hebben en ook hoe een ei wordt gemaakt en dat er zoiets als de vogeltrek is. Aan de basis van haar gezeur ligt wel degelijk een probleem, namelijk nieuwe bottines. Al kan het ook deels psychosomatisch zijn. Wij weten dat we er beter niet op ingaan, want zij durft te reageren met een pathetiek die zij imiteert van hysterische jonge wichten in televisieseries op Disney Channel. Dat soort toestanden vermijdt een mens liever op een zonnige herfstdag midden in de natuur.

We vlijen ons neer tussen lamsoor en klein schorrenkruid, met de najaarszon op ons gezicht. een spriet kweldergras kriebelt in mijn neus. De kinderen bouwen met platte stenen een ponton van slik  naar slik. En plots kan het mij geen barst meer schelen of hun schoenen straks vol slijk hangen, of zij iets opsteken van mijn pedagogisch gepreek, of zij het hier naar hun zin hebben of niet. Laat maar waaien, de zon schijnt, aan de hemel drijven schapenwolkjes voorbij en daartussen zweven majestueuze meeuwen. Geelpootmeeuwen. Of zilvermeeuwen. Of de kleine mantelmeeuw. In zomerkleed of al in winterkleed. Dat wil ik kwijt zijn.

 

© David Van Bambost


Reacties

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *