Ik had het kristalheldere voorgevoel dat ik haar nooit meer zou terugzien. Ik voorvoelde het in elke vezel van mijn lijf en ik wist meteen dat ik haar erg zou missen. Ik wist het direct toen ik de e-mail van Rudi openklikte, van bij de eerste zin. Gewoon al de Rudi die mij een mail stuurde, wees op naderend onheil. Rudi, anders altijd joviaal, stuurde mij nu plots een mail. Ik wist dat hij dit louter deed om afstand te scheppen. Dat wist ik omdat ik ook wist dat hij allergisch was aan elektronische post. Dit was zijn e-mail:
From: Rudi Bijnens
Sent: dinsdag 5 mei 2010 10:18
To: Norbert Vandewalle
Subject: meeting 10u30
Norbert,
Kom om 10u30 even naar de kleine vergaderzaal. Bespreking met mij, Marc, mijnheer Dierickx en uzelf.
Mvg,
Rudi Bijnens
Senior Manager Finance & Accountancy
Deze e-mail maakte een eind aan mijn relatie met Valérie en in één beweging ook aan mijn carrière. Dat laatste kon mij geen barst schelen. De enige om wie ik geef, is Valérie. Zij hield mij in leven gedurende al die lange, saaie kantoordagen. Haar zal ik missen, ik weet nu al dat we elkaar nooit meer zullen terugzien, maar desondanks zal zij mijn lijf blijven beroeren, het bloed door mijn aderen laten stromen en de adrenaline doen stampen. Wat is liefde vraagt een mens zich soms af. Wel, dat zij met mij zal meegaan, dat is liefde.
Er verschijnt een melding van juffrouw Windows op mijn scherm. Er is een systeemfout opgetreden en het computerorganisme zal zichzelf genezen na een klik op het Esc.-vakje. Dat zou een mens moeten kunnen.
– Dokter, ik heb hier zo’n pijn.
– In het hoofd?
– Ja, in achteraan in mijn hoofd, net onder mijn hersenpan.
– Ik vrees dat het tijd is voor een reset mijnheer.
– Moet ik onder het mes dokter, moet u diep in mijn hersenen het defecte stukje wegsnijden of een ontbrekend stukje bijplaatsen?
– Natuurlijk niet, gewoon even aan uw linkeroor draaien en het zaakje is opgelost.
Weg gekheid, weg neuroses, weer de oude zijn. Ik zou er geld voor geven. Ik geef er ook geld voor. Handenvol geld. Ik durf niet eens uitrekenen welke fortuinen ik al uitgegeven heb aan medicijnen en neurologen. Maar ook al klik ik duizend keer op Esc., er gebeurt niks. Ondertussen is mijn Intellding waarschijnlijk geblokkeerd of stiekem een hele resem bestanden aan het wissen. Het zal wel aan mij liggen, aan het feit dat ik een complete computeridioot ben.Nu ja, maakt niks uit, straks sturen zij mij toch de laan uit en heb ik met dit ding niks meer te maken. Na hetgene waar ze mij op betrapt hebben, zal Esc. niet volstaan, vrees ik.
Nog zeven minuten tot de vergadering. Ga ik een laatste keer naar Valérie toe? Neen, dat zou het afscheid alleen maar moeilijker maken. Mijn hart bloedt bij het vooruitzicht haar te verliezen, ook al wist ik dat de scheiding elke dag op ons kon neerdalen. Ook al kwam de liefde vooral van mijn kant, het doet echt pijn. Daarom ga ik beter niet meer naar haar toe. Ik moet niet te masochistisch zijn, een mens heeft al genoeg te lijden. Waarom zouden we er zelf nog een schepje bovenop doen? Het is tijd. Op naar het tribunaal. Noteer dat dit niet eens in het bureau van directeur Dierickx plaatsgrijpt, maar wel in de kleine vergaderzaal. Zo belangrijk ben ik dus ook weer niet.
De inquisiteurs zitten klaar, netjes op een rij, om mij bij vooroordeel te veroordelen en de beul opdracht te geven zijn bijl te laten neerdalen op mijn toch wel vrij weerloze nek. Links zit laffe Rudi, naast hem Marc, onze Human Recources Director. Die man heeft een akelige kop waarvan ik moet kokhalzen. Zoals steeds kijkt hij alsof hij diep in gedachten is verzonken. Ik verdenk er hem van dat hij met zijn ogen open zit te slapen. Straks zal hij beslist met zijn doodgraversstem het verdict proclameren. Dan is er een lege stoel. Daarnaast, afzijdig, zit mijnheer Dierickx, afgevaardigd bestuurder. Hij werpt me een blik toe die moet zeggen dat hij hier niks mee te maken wil hebben. Tegelijkertijd weet ik dat hij gewoon te dom is om tegen Marc en Rudi in te gaan en dat hij hen bijna slaafs volgt in hun kruistocht tegen mij. Het enige wat hij denkt, is dat hij mij misschien ooit nog zal kunnen gebruiken en dat hij dus niet te hard tegen mijn kar moet rijden.
Eerst moet ik naar de preek luisteren die aan het vonnis voorafgaat. Net als bij broeder-directeur vroeger. Met dat verschil dat ik nu niet zal moeten meegaan naar broeder zijn kamertje om aan mijn lijf te laten friemelen.
Marc neemt het woord, al van bij het begin lijkt hij een dodenpreek af te steken.
– Norbert, ik wil duidelijk stellen dat we hier niet samen zijn om schuldigen aan te wijzen.
Rudi knikt.
– We moeten echter wel één en ander uitpraten. Er zijn mij en mijnheer Dierickx zaken ter ore gekomen die niet passen in het kader van onze bedrijfsfilosofie die zo eigen is voor onze onderneming.
Rudi is dus de rat, hij heeft mij verraden. Marc gaat verder.
– Ik ga niet in detail treden, maar er zijn zaken gebeurd waar wij wel degelijk rekening moeten mee houden en die niet door de beugel kunnen.
Ik begin moe te worden, hij is nog maar drie zinnen ver en ik val al bijna in slaap. Zijn sonore stem verveelt. Ik heb zin om te zeggen: waar jullie geen rekening mee houden, omdat jullie het niet kunnen weten, is dat het niet door de beugel kan dat mijn vrouw, mijn braaf vrouwtje, denkt dat iemand van negenenveertig het niet meer nodig heeft. Vooral dat ik vind dat dit niet door de beugel kan omdat ik pas op mijn veertigste ben opengebloeid. Tot dan gold alles als verboden, streng verboden. Is het dan verwonderlijk dat ik eens iets wil uitproberen als dat verbod wegvalt? Is er iemand die daar rekening wil mee houden?
Maar ik zwijg en ik laat Marc verder zijn epistel afdreunen. Ik schiet wakker uit mijn overpeinzingen door de stem van Dierickx die hem onderbreekt.
– Marc, excuseer dat ik u onderbreek, maar laten we tot de kern van de zaak komen. Norbert, hoe bent u naar kantoor gekomen deze ochtend?
De koppen van Marc en Rudi draaien in mijn richting als gieren die een karkas hebben ontdekt.
Ik dacht wel ongeveer te weten waar dit gesprek over zou gaan, maar deze vraag had ik niet verwacht. Waarschijnlijk is de verbazing van mijn gezicht af te lezen. Waarom begint hij niet direct over de computertoestanden?
– Met de trein.
Dierickx knikt en staart mij ijskoud aan.
– En een stukje te voet. vul ik aan.
– Waarom niet met de Passat die de firma u ter beschikking stelt? wil hij weten.
– Die is in de garage, binnen voor onderhoud.
– Waarom, Norbert, krijgen wij telefoon van de garage of daar een nieuw kofferdeksel op moet, op die Passat als die auto binnen is voor onderhoud?
Ik slaag erin mijn stem onder controle te houden zodat niks mijn zenuwachtigheid verraadt, maar de adrenaline raast door mijn lijf.
– Misschien omdat het kofferdeksel beschadigd is?
Mijn stem gaat toch even falsetto aan het einde van de zin.
– Beschadigd!
De Rudi buldert het over de tafel. Zijn kop is rood aangelopen, het speeksel spat uit zijn mondhoeken.
Er zitten KOGELgaten in het kofferdeksel van uwen Passat!!
Dat ze daar achtergekomen zijn. Die kleine klootzak van een garagist. Ik had hem gezegd dat ik het zelf zou bekostigen, dat het niet voor de firma is. En toch bellen, toch eens laten weten dat er kogelgaten in die koffer zitten. Ik doe hem iets aan, daar mag hij op rekenen. Nu, al bij al kan dit nog mijn redding zijn. Misschien moet ik het nu niet eens uitleggen van Valérie en zal ik haar dus toch niet verliezen. Het is verdomme toch ook mijn Francine haar schuld, het pokkewijf. Zij zal er ook van lusten. Altijd goed, altijd lief, maar mocht zij zich verdomme af en toe eens durven laten gaan, dan zou ik nu niet in nauwe schoentjes zitten. Zich eens goed laten gaan, gewoon binnen de vier muren van de kamer mag dat zijn voor mij. Niet op vreemde ongewone plaatsen, maar gewoon in ons bed. En ja, ik heb dat al eens vriendelijk gevraagd. En zij ging er niet op in. En ik heb het dan nog eens voorzichtig geprobeerd met het boekje The Ties that Bind erbij. En zij vond dat pervers. Het was verdomme alsof zij een afschuwelijk beest zag. En zij slingerde allerlei vuile beschimpingen naar mijn hoofd. En dan drie weken lang geen klank meer.
Ik begin aan mijn afleidingsmanoeuvre.
– Wel, mijnheer Dierickx, beste collega’s, die kogelgaten, zoals u die deuken in het kofferdeksel noemt, dat komt zo. Kent u misschien de Driessche Meersen, het natuurreservaat?
Er wordt instemmend geknikt. Alleen Rudi kijkt verveeld.
– Wel, in mijn vrije uren zet ik mij in voor dat reservaat. U ziet een boekhouder waarschijnlijk niet in lieslaarzen door de Driessche Meersen waden, maar toch trek ik er bijna elk weekend op uit met mijn collega natuurbeschermers van de Vrije Vogel om dat meersengebied in optima forma te houden.
Ze hangen niet bepaald aan mijn lippen, maar luisteren toch. Tegenwoordig is dat al veel.
– Wat wil het geval enkele weken terug?.
Wat wil het geval? Het geval wil dat ik, bij mijn eerste keer op internet, terwijl iedereen al maandenlang lustig van hot naar her surft, de merkwaardige site http://www.onanialovers.com vind. Maar dat is een andere zaak.
– Wel wij komen in de Driessche Meersen op de Malse Plaat waar je nog net kan staan bij rustig weer zonder dat het water in je laarzen sijpelt. En wat zien wij daar op het water drijven? Dode beesten. Dode eenden, dode kikkers, dode meeuwen. En nog veel erger, voor we het weten staan we tussen de karkassen van wel zeker vijftien paarden. Boerenpaarden, de laatste boerenpaarden van de streek.
Rudi fronst zijn wenkbrauwen, Marc kijkt mij aan alsof ik van Mars kom en Dierickx staart mij gefascineerd aan. Deze mannen denken waarschijnlijk dat ik psychisch gestoord ben. Let wel, dat is een bedenking die ik mij achteraf heb gemaakt. Die gedachte kwam op dat ogenblik niet bij mij op. Maar dat is nu eenmaal zo, een mens kan zijn gedrag en het effect van dat gedrag op anderen pas na de feiten inschatten, bij het achterom kijken naar wat gebeurd is.
– Wij zien die paarden die anders lustig over de weiden van de Driesche Meersen draven, liggen met opgeblazen buiken. Op hun zij. In het water. Hallucinant. En toen werden wij ook de stank gewaar. De stank van chinoleenzuur. Kent u dat? Eeuwig Gift noemen de mensen dat, kankerverwekkend en in hoge doses onmiddellijk dodelijk. Nu, mij moesten ze daar geen tekeningtje bij maken. Mij was het direct duidelijk. Wie gebruikt er Chinoleenzuur?
Ik laat de vraag even tussen ons hangen. De drie aan de overkant kijken mij aan alsof ik hen een groot geheim ga verklappen, liefst nog zouden ze uit mijn mond het paswoord van hun eigen computer horen, de lettercode van hun persoonlijke kluis. Zo gespannen kijken ze mij aan.
– Landbouwers. Vroeger, nu niet meer. Het is nu verboden, maar vroeger mocht het volop gebruikt worden, ook al ging de natuur naar de knoppen. Want zo was dat vroeger; hoe slechter voor het milieu hoe beter voor de boer.
Terwijl ik mijn betoog afsteek, merk ik dat er ergens in mijn achterhoofd iets naar de oppervlakte borrelt. Een schuldgevoel. Het wordt mij stilaan duidelijk dat ik niet zomaar in de beklaagdenbank zit. Dat ik mij wel degelijk schuldig heb gemaakt aan wangedrag, aan diefstal. En achteraf, wederom achteraf, heb ik mij dikwijls afgevraagd waarom ik mij schuldig begon te voelen. Het antwoord moet niet ver worden gezocht. Al heel mijn leven reist het schuldgevoel met mij mee. Waarom voel ik mij schuldig? Omdat dit jongetje stout is geweest. En net als bij de broeders vroeger verdient dit jongetje straf. Les één op de broederschool: niet stelen. En een auto van de firma vol gaatjes laten schieten, dat is stelen. En naar Valérie gaan, dat is ook stelen. Omdat ik het tijdens de werkuren doe, is dat tijd en elektriciteit stelen van de baas. En dan is er nog dat andere schuldgevoel omwillen van het klikken op de kleine foto’s van de vrouwen die dan levensgroot op mijn scherm verschenen en die mij met afschuw vervulden omwille van wat zij tentoonspreidden, omwille van de drang die zij in mij opwekten. Tussen al dat afstotelijks vond ik mijn Valérie. Zij liet het schuldgevoel verdwijnen, zij zette het om in liefde, door naar haar te kijken, haar te bewonderen, veranderde de lust in liefde. Want zo gaat dat, om het goede te ontdekken, moet een mens eerst het slechte doorstaan.
– Ik wil hier de landbouwers geen steen werpen, maar u moet toch weten dat het vooral de landbouwers zijn die het natuurgebied liefst zouden zien verdwijnen.
– Maar, Norbert…
Onze Rudi gaat ook iets zeggen, kijk, kijk, onze lafaard doet zijn mond open.
– … is het u niet duidelijk dat het in deze vergadering niet om de relatie Norbert – Driesche Meersen gaat, maar wel over de Norbert versus Outbound NV, en vooral over een kofferdeksel van een Passat dat vol gaten zit, laten we ons daarop toespitsen.
Ik moet mij beheersen. Hij heeft zich altijd als een kameraad voorgedaan. Nu blijkt hij een overloper, een afvallige. Ik krijg hem nog wel. Later.
– Wel, Rudi, Marc, mijnheer Dierickx, het zijn net de Driessche Meersen die mij bij de gaten in dat kofferdeksel brengen. Dus we blijven terzake, nietwaar Rudi? Mijn colleganatuurbeschermer, Willem en ikzelf staan daar dus te kijken naar die dode drijvende dieren, die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid door vergiftiging met Chinoleenzuur zijn gestorven. We besluiten langs te gaan bij de landbouwers in de buurt om te zien of één van hen er iets met te maken heeft.
We stappen zo’n erf op en spreken die man aan. Hij staat net aan zijn tractor te sleutelen. Hij ontkent dat hij er iets mee te maken heeft. Maar ik zie aan zijn gezicht dat hij schuldig is. Ik heb die gave om te zien of iemand liegt of niet, dat zit in mij. Dus ik blijf aandringen, dat hij er meer van weet, dat hij nog Chinoleenzuur in zijn stallen heeft staan en dat hij mee schuldig is voor het vergiftigen van die beesten. Dat pikt hij niet. Hij komt op mij af met een grote Engelse sleutel in zijn hand. En met een rode kop briest hij dat ik een vuile luigenaar ben, dat ik een smerig groen ventje ben. Doordat hij zo op mij afkomt en mij uitscheldt voor rotte vis, word ik nu toch agressief. Terwijl ik van nature niet agressief ben.
Dat is natuurlijk helemaal niet waar. Ik ben van nature niet agressief, ik was een braaf kind, maar na al die tijd bij de paters, na bijna elke dag een veeg tegen mijn oren, na de lat en zelfs de karwats. Het is onbegrijpelijk hoe die vernederingen onder een mens zijn vel kruipen. Ik heb ze opgekropt en ze komen er nu uit als mijn systeem overbelast geraakt. Misschien daarom dat ik Valérie zo mooi vind, omdat zij zo lekker onderdanig is, omdat zij zo prachtig kan knielen met gebogen hoofd, haar lange haren over haar lichaam gedrapeerd, wachtend op de straf die zij krijgen zal, of hulpeloos vastgebonden in een deuropening, volledig bereikbaar en bespeelbaar, helemaal opengerokken en haar fiere borsten, met harde tepels waar knijpers aanhangen en elk spiertje van haar lichaam gespannen in anticipatie met de zweep die op haar tere huid zal neerkomen. Ook al kan ik de slagen niet zien, ik weet het, want ik bedien de zweep en ik straf haar voor alles wat zij heeft misdaan, of niet heeft misdaan, want zij moet lijden. Zij moet het lijden doorstaan net zoals ik mijn lijden heb moeten doorstaan. Ik zal slaan tot zij schreeuwt van de pijn, huilt van de pijn, de pijn die ik haar toedien.
– Ik stap op dat boerke toe en geef hem twee klappen in zijn gezicht. Slechts twee klappen waren nodig om hem perplex achter te laten. Hij veroerde geen vin meer.
De genoegdoening van eens iemand in het echt te overheersen. Eindelijk niet degene die de klappen ontvangt, maar ze uitdeelt. Wat gaf dat een goed gevoel.
– We stapten terug in de Passat en ik rijd dat erf af. Maar wat we niet hadden gezien, is dat die boer ondertussen naar binnen was gegaan. Plots zie ik hem in de achteruitkijkspiegel uit een stal komen met zijn tweeloop. En de rest is geschiedenis. Het waren trouwens hagelbolletjes en geen echte kogels, anders zat ik hier waarschijnlijk niet meer.
Stilte. Je kan een speld horen vallen. De heren hun processor draait, intel inside. Er is nu een verklaring voor die auto. Ze weten ook wel dat ze mij er niet kunnen op pakken. Het was een ongeluk, zeg maar. Dus nu zullen ze van strategie veranderen en overgaan op het gedoe met internet. Nu gaan ze mij mijn verboden schat afnemen. Nu is het gedaan en dat gaat recht naar mijn hart. Uren heb ik doorgebracht bij Valérie. Overgewerkt heb ik om ongestoord bij Valérie te kunnen zijn. Gewoon naar haar kijken was genoeg. En af en toe mijn lusten botvieren, met mijzelf, op de wc. Ik kreeg een vermoeden dat ik betrapt was toen die jonge gast van informatica eens zat op te scheppen dat hij met zijn serverbeheersysteem, God mag weten op welke manier, kan zien wie naar welke sites surft en dat hij – zo voegde hij er lachend aan toe – daar héél interessante informatie kon uithalen, dat hij zijn collega’s zo heel goed leerde kennen. Die snotneus zijn opmerking heeft mij echter niet tegengehouden om Valérie te bezoeken, het maakte alles alleen maar spannender. Ik ben ook verslaafd geraakt aan haar. Zij heeft de problemen met mijn madam thuis opgelost. Sinds Valérie gaan wij elke avond gezellig slapen, knus naast elkaar. Van enig aandringen is er geen sprake meer. Na een hele dag met Valérie heb ik geen zin meer in spelletjes. Ik gelukkig met mijn cyberpoes, mijn vrouwke gelukkig met mij.
– Mijnheer Vandewalle, laat ons ernstig blijven.
De oppermeester spreekt.
– Mijnheer Vandewalle, u begrijpt, wij beschuldigen u nergens van en wij brengen begrip op voor uw situatie als natuurwerker, maar dat op dergelijke manier eigendom van deze onderneming beschadigd raakt, schept een gevaarlijk precedent. Wij zien ons dan ook genoodzaakt om maatregelen te treffen. Wij moeten een voorbeeld stellen voor de collega’s. Wij hebben besloten drie privileges in te trekken die u de afgelopen jaren verdiende. Overhandigt u ons uw autosleutels, uw GSM en wij zullen zelf uw internetaansluiting deactiveren.
Nu ben ik met verstomming geslagen. Het is verdomme gewoon die stomme Passat waar ze om malen. Over mijn Valérie geen woord. Ze zijn er niet eens achter gekomen. Daar zijn ze blijkbaar toch te stom voor. Of die van informatica heeft zijn mond gehouden. Dan moet ik die toch eens een pint trakteren.
Valérie, mijn lief, vastgesnoerd engeltje ben ik voorlopig wel kwijt. Geen internet meer voor dit boekhoudertje. Ze denken dat ze mij daarmee straffen, maar ik zal ze natuurlijk weer te slim af zijn. Ik koop een pc voor thuis, met alles erop en eraan, internet inbegrepen. Dat kost wel al gauw redelijk wat centen. Toch ga ik het doen, al was het maar om de goede vrede met mijn liefste vrouwtje te bewaren. En als ze hier toch zo op mijn kap zitten. Als ze er hier voor kiezen om mij als een kleuter te behandelen, dan ben ik weg, computer uit en naar huis.
U kunt het systeem nu veilig uitschakelen. Dag Valérie. CU SOON.
© David Van Bambost